Melle schilder | aquarellist | tekenaar

Kroniek van een vriendschap

Constant Vecht

Als een rode draad loopt de Amstel door hun beider levensgeschiedenis. Niet alleen omdat ze allebei op de Amsteldijk woonden, maar vooral omdat ze langs deze rivier de oorlog meemaakten. Juist die periode smeedde de band tussen de twee Amsterdammers…We spreken over de vriendschap tussen de schilder Melle Oldeboerrigter en de kunsthandelaar en collectioneur Aäron Vecht, mijn grootvader. Midden jaren dertig leerden ze elkaar kennen op De Kring, de aan het Leidseplein gelegen kunstenaarssociëteit.
Dat zijn nieuwe kennis ook aan de Amstel woonde, was voor Melle mooi meegenomen. Na sluitingstijd kon hij immers meerijden met de door Aäron Vecht bestelde taxi. Deze zette hem keurig af voor zijn vlakbij het huidige gemeentearchief gelegen atelierwoning, terwijl het tweede vrachtje even buiten de bebouwde kom werd afgeleverd. De villa van de familie Vecht bevond zich op de plek waar later - in de jaren vijftig - de Utrechtse brug gebouwd zou worden.
Melle was in die jaren een aanstormend kunstenaar, die als typograaf bij Het Volk zijn dagelijks brood verdiende. Mijn grootvaders boterhammen waren bepaald beter belegd. Aan het deftige Rokin bestierde hij een gerenommeerde kunsthandel. Het standsverschil werd overbrugd door beider artistieke belangstelling. Bovendien was het duo wars van elke hokjesgeest en ongevoelig voor maatschappelijke status.
Hoe raakte de proletarische Melle, een geboren en getogen Wittenburger, eigenlijk verzeild in die decadente nachtsoos van de Amsterdamse bohème? Volgens de overlevering mocht hij wel eens mee met een redacteur, als - typografen-jargon - 'de krant was gezakt'. Dat hij tijdens zo'n doorwaakte Kring-nacht mijn grootvader zou ontmoeten, lag voor de hand. Aäron Vecht was namelijk bijna elke avond in het kunstenaarshol aanwezig. Hij verscheen er meestal ten tonele als het Américain zijn deuren sloot. Daar had hij tevoren uren zitten borrelen aan de leestafel.

Klik en lees meer

De bemiddelde kunsthandelaar hield er een legendarisch dag- en nachtritme op na. Tegen het krieken van de ochtend, als de laatste bezoekers De Kring verlieten, liet hij zich doorgaans ofwel per taxi naar huis vervoeren - om daar eerst nog een kunstboek te raadplegen alvorens z'n bed op te zoeken. Ofwel hij belde z'n zoon Jack uit bed. Deze moest hem dan, tezamen met andere nachtbrakers, naar een Noord-Hollands viswatertje rijden. De hengels, laarzen en schepnetten lagen altijd klaar in de achterbak. Pas rond de klok van enen, het tijdstip waarop in die jaren de effectenbeurs begon, placht de kunsthandelaar zich te melden in zijn zaak aan het Rokin. Vandaar zijn bijnaam: beursbengel.
Toch was het deze traag op gang komende 'beursbengel' die als een der eersten in de gaten had dat de jonge Melle over een ongelooflijk groot tekentalent beschikte. En daarom onmiddellijk werk van hem ging kopen. Dat kwam goed uit, want mede hierdoor kon de armlastige kunstenaar de deurwaarders van zich afhouden.
Andere talentvolle schilders werden op soortgelijke wijze door de mecenas op gang geholpen. De voormalige diamantbewerker Sal Meijer bijvoorbeeld. Of de later beroemd geworden Duitse magische realist Franz Radziwill, wiens onheilzwangere werk parallellen vertoont met dat van de jonge Oldeboerrigter.
Melle leerde deze en andere vakbroeders goed kennen op de fameuze vrijdagavonden van de familie Vecht. Dan was het 'open huis' in de sfeervolle villa en werd er naar hartelust gedeclameerd, gemusiceerd, gefeest, èn oeverloos geouwehoerd natuurlijk. Hij was met zijn volstrekt eigen persoonlijkheid helemaal op zijn plek in die wisselende gezelschappen van superindividuele talenten en vreemde snoeshanen waarmee mijn grootvader zich omringde. Zo maakte hij kennis met de visionaire dichter Jacques Rensburg (Leo Gestel heeft mooie portretten van hem gemaakt), die altijd flink in de maling werd genomen, maar wel Dantes Divina Comedia had vertaald. En met de malicieuze Duits-joodse schedelmeter Waldenburg, die met z'n griezelige apparaten en groezelige schedels iedereen de stuipen op het lijf wist te jagen. En dan was er Jobs Pos natuurlijk, een huiskamerfilosoof, die nooit een woord zei doch uitsluitend onleesbare krabbeltjes zette in een notitieboek.
Er gaven uiteraard ook meer serieuze figuren acte de présence, zoals de schilders Wim Schuhmacher en Carel Willink, de acteurs Jan Musch en Paul Huf, de dichters Victor van Vriesland en 'Jany' Roland Holst. Enfin, te veel om op te noemen. Melle was overigens
- en dat typeert hem - het meest gesteld op de gastvrouw: mijn o zo nuchtere maar tevens ruimdenkende grootmoeder Mary. Zij was in dat gezelschap van dikdoeners en dagdromers de stille kracht op de achtergrond, de rots in de branding.

Door de Duitse inval kwam er een einde aan al deze inspirerende vrolijkheid. Eigenlijk was de optimistische geest van de 'gay twenties' in de crisisjaren al goeddeels verloren gegaan. Melle heeft de armoedige, trieste atmosfeer van die tijd magistraal getroffen in de schetsboekjes die Aäron Vecht van hem kocht. Toch galmden die bevrijdende jaren twintig nog na, leek er nog ruimte voor artistieke ontplooiing en hoop op een politieke kentering.
Met de bezetting werden de angstige fantomen uit Melles schetsboekjes werkelijkheid. Op de Amsteldijk begon het met het vorderen van Aärons villa: er werden Duitse legerofficieren in gehuisvest. Aanvankelijk werd de joodse familie nog een vervangende etagewoning toegewezen. Ook aan de Amstel, vlakbij de Berlagebrug.
Daar werd de vrijdagavond-traditie voortgezet, al vonden de bijeenkomsten nu op zondagmiddag plaats vanwege de avondklok. En was de opkomst elke week minder wegens de razzia's. Op een avond belde mijn vader in paniek aan bij Melle. Zijn 'Sperre' was per ongeluk in de wc terechtgekomen. Melle kende een loodgieter. Die wist het kostbare document uit de afvoerbuis te vissen.
Eerst verdween Rensburg. Toen nam men afscheid van Didi, de dochter van Aäron en Mary. Ze was een talentvol sopraan in de bloei van haar leven. Op een der zondagmiddagen hoorden Melle en de andere gasten haar stem voor het laatst.
Kort daarop werden de overige leden van het gezin - Aäron, Mary en hun zoon Jack - in afwachting van deportatie geïnterneerd in de Transvaalbuurt, aan de overzijde van de Amstel. Gelukkig wisten zíj wel aan hun lot te ontkomen, door op het nippertje onder te duiken. Maar na de oorlog werd er - bewust - nooit meer muziek gemaakt in huize Vecht.
Melle heeft, ook in de oorlog, de liefde zien opbloeien tussen Jack en mijn moeder, Peggy van Kerckhoven. Op de zondagmiddag-bijeenkomsten zaten ze vaak, ingeklemd tussen hun bezorgde ouders, handje in handje op de bank. Twee jong geliefden, van wie er een de gele ster droeg. Een ongunstiger voorteken was niet denkbaar.
De empathische Melle probeerde Peggy zoveel mogelijk op te beuren, nadat haar vriend met onbekende bestemming was vertrokken om zich voor de Duitsers schuil te houden. Wat hij niet wist, ja wat zelfs haar eigen ouders - het acteursechtpaar Mien en Constant van Kerckhoven - niet wisten, was dat zij haar geliefde af en toe heimelijk bezocht op zijn onderduikadres. Het verzet had dit ondanks alle risico's nodig gevonden, omdat Jack er gedurende zijn eenzame opsluiting geestelijk slecht aan toe was. Het spreekt vanzelf dat Melle van de partij was, toen mijn ouders in 1946 in het huwelijksbootje stapten.

'Je grootvader was ziekelijk anti-Duits', vertelt Marth, Melles toenmalige levensgezellin, me lachend, als ik haar bezoek ter voorbereiding van deze kroniek. 'Hij vond dat de Duitsers, als de oorlog voorbij was, voor straf minstens vijftig jaar lang op gymschoenen moesten lopen. Zo'n hekel had hij aan het gedreun van die soldatenlaarzen.'
Het had een Melle-uitspraak kunnen zijn. Ook die was een meester in droge humor en rake typeringen… 'Rijke mensen zijn arme mensen met geld', lees ik bijvoorbeeld op de wand van Melles geheel intact gelaten zolderatelier, waar Marth me rondleidt. Met haar 93 jaar is zij altijd op de Amsteldijk blijven wonen.
Terwijl ik voor het atelier-raam over de rivier staar, komen mijn eigen herinneringen aan Melle naar boven. Begin jaren zestig woonden ook wij aan de Amstel en hing ik - een opgroeiende puber - aan zijn lippen als hij 's middags bij mijn moeder op bezoek kwam. Een echte bohémien over de vloer, dat overkwam niet elke middelbare scholier uit Amsterdam-Zuid.
Met de jeneverfles op tafel vergastte de oude vriend van de familie ons op de ene na de andere smakelijke anecdote. Maar vaak ook ging het over de oorlog en veranderden Melle en mijn moeder in twee oude bondgenoten die een geheim delen. 'Jíj kunt je daar geen voorstelling van maken', zeiden ze dan. En: 'Wees daar maar blij om.'
Soms kon de even flamboyante als sensibele causeur ineens opspringen. En wel om zijn oude schetsboekjes uit een lade tevoorschijn te halen. De bijzondere schetsboekjes die hij ooit aan mijn grootvader had verkocht. Nog hoor ik hem in onvervalst Amsterdams uitroepen: 'Wat kon ik vroeger toch allejezus goed tekenen!'
Als mijn vader om zes uur thuis kwam, was het drankkastje leeg en voelde de innemer zich enigszins schuldig. Aan mij de taak om een taxi te bellen. Want pas de volgende morgen werd de fiets opgehaald die een dag eerder uit veiligheidsoogpunt op de Amsteldijk was achtergelaten.

De schetsboekjes van Melle, die mijn grootvader eind jaren dertig in vervoering brachten, zijn door mijn vader (hij overleed in 1995) altijd bewaard. Ook hij koesterde ze als kostbare sieraden. Recentelijk is een deel van de tekeningen uit hun kaft gesneden en voorzien van passe-partouts om ze aan een breder publiek te kunnen tonen. Beschouw mijn besluit daartoe als een hommage aan Melle, als groot kunstenaar èn als huisvriend van de familie Vecht.


sluit bovenstaande tekst